2000: René De Rop is het levende geheugen van Asse

Voor stoute uitspraken moet je niet bij René De Rop zijn. Over delicate onderwerpen denkt de minzame man wel tweemaal na voor hij iets zegt. Maar vraag iets over het Assese volksleven van vroeger en de 67-jarige voorzitter van De Gilde zal je urenlang onderhouden. Van dag tot dag, sinds 1940 als het moet. ’s Mans “paardengeheugen” heeft al menig Assenaar van verwondering tot bewondering gebracht.

Humor, weemoed, ernst, filosoof. Het zijn de vier woorden waarmee hij zichzelf treffend samenvat. Droge humor met gladgestreken gezicht, weemoedig zoals hij op menig vertelavond de toehoorders tot tranen kan brengen, ernstig in zijn beroepsleven als drukker of als voorzitter van de harmonie De Gilde, filosoof in een uitdunnende kring van ijveraars voor de lokale cultuur.

De laatste maal dat René De Rop zijn haast onevenaarbare onderhoudende talenten de vrije loop liet was bij de opening van de retrospectieve tentoonstelling van kunstschilder Karel de Bauw. Zet hem daarbij naast plaatselijke zielsverwanten als Lode Pletinckx of Frans Goossens en er wordt letterlijk geschiedenis geschreven.

“Op dat gebied was mijn toneelperiode van 1950 tot ’65 bij Uit houe Trouwe, nadien de Rederijkerskamer, de beste leerschool” steekt René van wal. “Met regisseurs als Cyriel Van Gent, Jo Van Eetvelde en Dré Poppe of tegenspelers als Mandus De Vos had ik de beste leermeesters. Toneel was voor mij zeer dankbaar. Ik kreeg gewoonlijk de droogkomische rollen, je weet wel, het publiek rollend van het lachen maar zelf bloedserieus blijven. Dat waren geen hoofdrollen, maar elke zin was wel raak. Het publiek lachtte gewoonlijk al toen ik opkwam, alsof ze wisten hoe laat het was.”

“Ik heb inderdaad een sterk visueel geheugen” reageert hij op de hem meestgestelde vraag. “Ik ken nu, 40 of 50 jaar later, nog vele teksten van mijn toenmalige toneelrollen integraal uit het hoofd. Gedichten, rijmpjes, liedjes, ik ken ze met honderden. De mensen verwonderen zich daarover, maar voor mij is dat eigenlijk vrij natuurlijk. Dat zal wel een aangeboren talent zijn.”

Concertvereniging

Dat er voor hem een rol was weggelegd in de harmonie De Katholieke Gilde, waarbij het streng-christelijk aandoende adjectief stilaan – maar niet helemaal – in onbruik raakt, lijkt evenzeer aangeboren. Om het aantal De Rops in de analen van de harmonie te tellen kom je vingers tekort. Idem via zijn moeders zijde, Mestdag. Eenvoudiger is het te stellen dat geen enkele De Rop ni‚t bij de harmonie is geweest.

“Ik trad toe op mijn twaalfde, vlak na de bevrijding in ’45” opent hij dit hoofdstuk. “Ik kreeg een oude cor, een hoorn, van mijn vader en dat is in die 55 jaar mijn instrument gebleven. In ’69 werd ik op vraag van dokter Jos‚ Goossens bestuurslid en ondervoorzitter en sinds 1982 ben ik voorzitter van de harmonie. Ik was hier de eerste voorzitter die tegelijk muzikant was. Dat maakt dat bestuursvergaderingen nu veel gemoedelijker zijn dan vroeger. Toen was de Gilde ook als politieke beweging actief, wat regelmatig voor spanningen zorgde. Vandaag is dat hoofdstuk lang afgesloten en zijn we muzikant onder de muzikanten geworden. Eventuele spanningen zie je dan van ver aankomen en kun je tijdig ontmijnen.”

Presentator

“De moderne harmonieën groeien steeds meer uit tot concertverenigingen” analyseert De Rop. “De tijd dat we jaarlijks tientallen malen buitenkwamen is voorbij. Nu wordt alles geconcentreerd op de enkele grote concerten, onze Proms-avond of het café-chantant. Of de kampioenschappen, zoals onze nationale titel twee jaar geleden bij Fedekam, de grootste muziekfederatie.”

“Ik was indertijd ook de eerste die tijdens concerten presenteerde tussen twee nummers” herinnert hij. “Vandaag is dat vanzelfsprekend, maar toen werd enkel muziek gespeeld en verder niets. Een presentator die toelichting gaf bij de werken, dat was innoverend. Zo’n 10 jaar geleden heb ik die taak overgedragen op mijn zoon Jan.”

“Samen met onze toenmalige dirigent José Fontaine hebben wij in 1982 als eerste in Vlaanderen een Nacht van de Proms opgezet, naar een Engelse traditie. Pas later is men dat ook gaan doen in Antwerpen en Gent. Die hebben nog geprobeerd die naam te deponeren, maar wij konden toen bewijzen dat we er al langer mee bezig waren.”

Zjeune

René houdt nog uitstekende herinneringen aan zijn tijd bij de Brueghelfanfare. Die pseudo-muziekvereniging bestond in Asse van 1951 tot ’71. “Mijn goede vriend Zjeune (Eugeen) Van den Broeck, de beroemde knipselkunstenaar, was de geestelijke vader, ikzelf bestuurslid en accordeonist. De Brueghelfanfare maakte mirleton-muziek, vandaag heet dat “kazoo” (zoals de Opwijkse stroblazers). Dat gebeurde met namaakinstrumenten, versterkt door enkele echte instrumenten.”

De geest van Manke Fiel

Drukker René De Rop gebruikte zijn professionele kunnen de voorbije decennia ook voor de eigenhandige uitgave van heemkundige werken. Het begon in 1965 met de verzameling “Kinderspelen te Asse, vroeger en nu” en eindigde in ’92 met zijn zevende werk “Zeg hé, knikker je mee”. Daarnaast schreef hij heel wat bijdragen voor het tijdschrift van de heemkundige kring Ascania of het weekblad de Asschenaar. Bij de honderdste verjaardag van De Gilde pakte hij uit met een imposant naslagwerk, samen zo’n 650 bladzijden. “Alle verslagen van bestuursvergaderingen en het intern magazine Gildeleven, dat ik de laatste 35 jaar zelf heb uitgegeven, waren gelukkig steeds bewaard. Maar dan nog vergde die uitgave een immens opzoekwerk.”

Het meest bekend werd René de Rop als auteur van het boek “Manke Fiel en zijn museum” in 1984, één jaar later gevolgd door de bundel “24 volkse figuren”. “Dat waren rechtstreekse uitlopers van de radioprogramma’s die ik toen in Asse maakte rond dialect en Assese figuren. Vooral de figuur van Manke Fiel sprak in Asse enorm tot de verbeelding. Ik heb toen alle verhalen en getuigenissen over Fiel verzameld. Dat boek heb ik zelfs moeten herdrukken. Ook in het nieuwe millenniumboek, dat de gemeente binnenkort uitgeeft, gaat één van mijn bijdragen over hem.” (RDS)